Nadat Polycarpus ter dood was gebracht, wilden de gelovigen zijn lichaam meenemen; ze wensten ‘gemeenschap hebben met zijn heilige vlees’. (17.1). Dat klinkt luguber, maar moet worden gezien in het kader van het verlangen van de gelovigen om Polycarpus te begraven en om in staat te zijn bij zijn graf te bidden.
Het werd de gelovigen overigens niet makkelijk gemaakt. Nicetes, de vader van Herodes (de plaatselijke vorst die Herodes ook had ondervraagd) en broer van Alce, werd door de duivel gestimuleerd om de magistraat te vragen om het lichaam van Polycarpus niet aan de gelovigen te geven, met als argument dat ze wellicht Polycarpus zouden gaan vereren. (17.2) Het waren vooral Joden die Nicetes daartoe hadden aangezet.
Die [Joden] snapten niet dat we nimmer [...] Christus zullen verlaten, die leed voor de redding van hen die in de hele wereld gered werden, de vlekkeloze voor de zondaars, of om een ander te vereren. (17.2)De centurion liet, vanwege de problemen die de Joden veroorzaakten, Polycarpus dus totaal verbranden. (18.1)
Want [Christus] vereren we als de zoon van God; maar de martelaren hebben we lief als discipelen en navolgers van de Heer, zoals ze verdienen vanwege hun onvergelijkelijke loyaliteit aan hun eigen Koning en Leraar. Dat het ook ons gegeven worde om hun deelgenomen en medediscipelen te worden. (17.3)
Daarna namen we zijn gebeente mee, kostbaarder dan dure stenen en verfijnder dan goud, en we plaatsten dit op een gepaste plek. En daar, voorzover mogelijk, zal de Heer ons laten bijeenkomen met vreugde en blijdschap om de dag van zijn martelaarschap te vieren zowel ter nagedachtenis van hen die in vroeger tijden hebben gestreden en als oefening en training van wie dit in de toekomst zullen doen. (18.2-3)Er werd door de gelovigen blijkbaar grote waarde gehecht aan het stoffelijk overschot van Polycarpus. Niet om hem te vereren, maar ter nagedachtenis en om een nieuwe generatie gelovigen te trainen om zelf ook bereid te zijn tot het martelaarschap. Van heiligenverering lijkt me geen sprake, maar het is wel goed denkbaar hoe uit deze gewoonte een vorm van verering ontstond. J. Danielou concludeert hier:
We staan hier aan de wieg van martelaarsverering. De eucharistie wordt op hun graven gevierd. Als zij de folteringen overleven, worden zij in de gemeente het voorwerp van een zeer bijzondere hoogachting.[1]
Voetnoten:
[0] Michael Holmes, The Apostolic Fathers (Grand Rapids, 1992,2007), p. 298.
[1] J. Danielou, Geschiedenis van de Kerk Deel 1 (Hilversum, 1963), p. 143.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten